vergezicht_op_de_wereld - Kom Op eigen koers, Amersfoort

Op eigen koers
Ga naar de inhoud

vergezicht_op_de_wereld

Een vergezicht op de wereld ( Bergmeditatie)

Ik wandel op de berghelling naar boven. Het pad slingert zich als een spiraal om de top heen. De omgeving is prachtig groen. De zon straalt op de helling neer. Het is warm. Het geurt sterk; de geur van de coniferen komt er vaak bovenuit. De vogels houden zich tamelijk stil. Zou het te heet voor ze zijn?
Het pad waarop ik loop is zanderig, met keien. Op het pad zelf is het tamelijk grauw en donker. Het ligt helemaal verscholen tussen het hoge groen. Het pad slingert zich nog eenmaal om de bergtop voor ik er aan kom. Dan heb ik van daaruit een prachtig vergezicht. De naburige bergtoppen liggen er besluierd bij. Prachtig is dat. Maar toch gaat mijn aandacht uit naar de hellingen van de berg die ik zojuist beklommen heb. Het boeit me wat ik zie, het is dichtbij. Als ik zo van boven de berghelling bezie blijkt hij in vier delen verdeeld te zijn. Elk deel is naar zijn eigen windrichting toegekeerd. Het eerste deel dat ik zie is het grauwe kwadrant, de helling van de verdrietige mensen. Links daarvan is het gebied van de mensen die het geluk najagen en die zich vooral richten op markt, bezit en overdaad voor henzelf en de hunnen. Dit deel van de helling is zonnig. De zon schijnt hier zo onnatuurlijk geconcentreerd dat je hier niet zonder schaduw en zonnebrandolie factor 30 kan leven. Nog weer verder naar links draaiend zie ik, precies aan de andere kant van de helling van het verdriet, de helling van de kwaadheid en de kwaadaardige agressie en de oorlog. En het laatste kwadrant is bevolkt met mensen die bevangen zijn van angst. Ik kijk me dat zo eens rustig aan, draai vol verwondering een paar keer rond en zie op de vier hellingen steeds meer.

De helling van verdriet, vooral stil verdriet, is mij zeer vertrouwd. Daar wonen mensen die zich in de andere kwadranten minder veilig en vertrouwd voelen. Ze hebben steun aan elkaar omdat ze van elkaar weten hoe het voelt. En toch klagen ze niet. Ze willen elkaar niet ook nog eens met hun verdriet belasten. Ieder heeft het al moeilijk genoeg. En zij ploeteren maar voort. Het leven is er zwaar. Het zijn flinke mensen. Ze gaan al op jonge leeftijd gebukt.

De zonnige helling herbergt allemaal blije, gebruinde en uitgedoste mensen die pronken met hun overdadige rijkdom en macht. Mensen die uitnodigen om jaloers op te zijn, ook al zullen ze daar zelf geen syllabe van toegeven. Mensen die midden in het leven staan en van het leven houden. Kom je bij deze mensen thuis dan zie je dat daar niet geleefd wordt. Er is veel zorg over de handhaving van al die luxe. Als ziekte of dood toeslaat is dat het onderwerp van de dag, net zoals alles wat niet mee zit. Maar ze moeten van elkaar flink zijn. Ze hebben namelijk alles wat hun hartje begeert. "Wat zeur je dan", hoor ik ze zeggen. De zieke oma wordt opgeborgen in het verpleegtehuis op de helling van verdriet. Een bezoekje aan haar wordt geëtaleerd als een daad van medemenselijkheid. Het kerkhof ligt er ver buiten de woonkern, vlak bij de grens van het land van verdriet. Aan de grafzerken kan je zien dat de overledenen leefden van hun status. Echt gelukkig zijn deze mensen niet, hoewel ze zo de schijn ophouden dat alles koek en ei is. Hun vuile was hangen ze in de kelder en op zolder waar die niet goed uit kan waaien en dus beschimmelt. Wat niet weet, dat niet deert, lijkt het devies. Zelfs de vuile was wordt er vergeten. Dit is het land van de overdadige zonneschijn, schone schijn, zo verblindend dat je niks anders meer kan zien. Dit land grenst niet voor niets aan de helling van het verdriet. Zolang de zon er schijnt zijn ze himmelhoch jauchzend. Maar zodra die zon dreigt weg te vallen, zijn ze zum tode betrübt. Deze bedreiging ligt steeds maar op de loer. Deze mensen hebben dus een alles behalve zorgeloos leventje, ook al heeft het er alle schijn van. Het doet me pijn te zien hoe krampachtig deze mensen leven.

Ik wend mijn blik verder naar links en zie een en al kwaadheid. Mensen die openlijk kwaad zijn omdat ze kwaad zijn. Ze reageren recht voor zijn raap. Het zijn mensen die gevoelloos kwaad zijn om af te dwingen wat ze willen hebben en desnoods grof geweld inzetten om dat te bereiken. Ik zie ook mensen die kwaad zijn omdat hen dat de illusie geeft dat ze dan geziene personen zijn met wie niet te spotten valt. Vooral zij gaan veel op hun strepen staan.
Daar tussendoor krioelen mensen op hun knieën die enerzijds uitstralen "let maar niet op mij", maar aan de andere kant vaak kwaad op iemand zijn omdat ze zich niet gezien voelen. Vooral met deze mensen heb ik te doen. Ze voelen zich zo machteloos bij het dilemma dat ze enerzijds bescheiden willen zijn en anderzijds gezien willen worden. Ze vinden weinig steun bij hun lotgenoten. Die zitten namelijk ook voortdurend onder het maaiveld. Ze zijn dus moeilijk te zien. En oh wee als je te dichtbij ze komt, dan worden ze snel kwaad. Dit zijn heel eenzame figuren. Het doet me pijn aan de ogen als ik hiernaar kijk. Toch kijk ik want dit is de wereld die er is. Ik voel de overtuiging in mijn hart dat ik, als ik wil leven, moet kijken naar wat er is en dat ik niet mijn ogen moet sluiten voor wat ik moeilijk onder ogen kan zien.

Als de mens van het land van de kwaadheid zijn macht en dat wat hij graag wil hebben, verwerft en dit doet ten koste van degene over wie hij macht heeft, verhuist hij in de regel als een "succesvol" man naar de helling van de schone schijn. Hij is dan een geslaagd en gezien persoon en koestert zich in die illusie. In het land van de kwaadheid gebruiken de mensen hun angst als brandstof voor hun kwaadheid. Hun angst gewoon laten zien hebben ze allang afgeleerd. Als je je angst zou laten zien, ben je zo kwetsbaar dat je een gewillige prooi zou zijn voor al die kwaaiigheid om je heen. Dan maar liever direct van je afbijten.

Nou zie ik ook mensen die de overtuiging hebben dat je maar beter niet van je af kan bijten, want dan wordt je dubbel terug gebeten. Dan kan je maar beter met de staart tussen de poten, met knikkende knieën, stilletjes wegsluipen naar een veilig holletje waar ze je niet kunnen zien. Dit zijn de mensen op de helling van angst. Op deze helling wemelt het van de schulpen, de grotten, de slakken, schildpadden en rivierkreeften. Ik zie ook inktvissen die hun inktwolk gebruiken als een grote verdwijntruc. Ik zie kameleons die zich met hun ja-en-amen zo aanpassen aan de kleur van hun omgeving dat ik ze zowat niet meer zie. En al die dieren hebben zo'n menselijk gezicht.

En als ik zo alle vier de hellingen van de berg overzie, herken ik hierin het dal der tranen. Al die mensen hebben hun pijn. Pijn is niet leuk. En ieder doet op zijn manier zijn best om die pijn te omzeilen, te verzachten of niet te hoeven voelen. Daardoor wordt het ontwijken van pijn in de loop van hun leven zo bepalend voor wat ze doen en zo bepalend voor hoe ze tegen zichzelf en tegen het leven aankijken, dat ze niet meer vrij zijn zichzelf te zijn. Ik zie dat ze zo onhandig met hun pijn omgaan en niet weten wat ze ermee moeten, dat ze sterk geneigd zijn zich te troosten met de illusie dat de pijn van buitenaf komt in plaats van in henzelf zit. Het enige dat ze dan nog maar behoeven te doen is die "bedreiging van buitenaf" af te weren of te lijf te gaan of onder controle te houden. Het doet me pijn als ik zie dat ze hiermee in feite hun eigen pijn vermenigvuldigen en rond zich heen strooien en daarmee de mensen om hen heen pijn doen. Ik zie nu hoe hij werkt, de wet van de wonderbaarlijke shit-vermenigvuldiging. Wat triest eigenlijk dat de mensen elkaar zo vaak pijn doen, alleen omdat ze niet weten hoe ze met hun eigen pijn om moeten gaan.

Ik kijk nog eens aandachtig naar de vier hellingen en voel me ermee verbonden. Alle vier zijn ze me vertrouwd. Ik kijk met mildheid naar al die mensen en dieren en kan me dicht bij hen voelen. Allemaal vertegenwoordigen ze een stukje waarin ik mezelf herken en waarmee ik me verbonden voel. Ik voel ook dat ik ze geen van alle zou willen veroordelen. Ze worstelen en hannesen allemaal op hun manier met het leven, om er wat van te maken, de strijd om te leven, de hunkering naar vrijheid in vertrouwen en verbondenheid.
Ik realiseer me dat de plek waar ik sta niet wordt bepaald door het feit dat ik boven die vier hellingen sta en er zo op neer kan kijken. De plek reikt me een manier van kijken aan die niet ophoudt als ik langs de helling omlaag ga en me verbind met wat daar gebeurt. Terwijl ik al mijmerend van de bergtop naar benenden wandel, voel ik me intens dankbaar voor het vergezicht dat zo dichtbij was.

Paul van Beuzekom, Amersfoort 1 oktober 1996

Terug naar de inhoud